De slang heeft het op zijn heupen gekregen. Hij sist in het rond en grijpt met zijn giftige tanden alles wat hij beet kan pakken.

De dieren in het bos stuiven uiteen of verstoppen zich achter bomen of laag struik gewas.

De slang ontziet niets en draaft maar door.

Het lijkt wel of hij op de vlucht is.

Een vlucht van harde stekels die niemand ontziet.

Alleen aap heeft het niet door.

Aap is druk met zijn eigen vrolijke spel in de lianen van de bomen. Tussen door breekt hij kokosnoten open en slurpt het sap achter elkaar op.

Soms giert hij het uit van plezier.

Ondertussen wordt muis steeds kleiner. Ze is bang voor de doorgedraaide slang en herinnert zijn voorgangers. Ze ontpopten zich als monsters en trapten fel uit naar muis.

 

Muis trekt zich steeds meer terug in haar holletje.

 

Als aap dit verschijnsel opmerkt grijpt hij in.

' Niet doen!' roept aap naar muis.

'Kom maar op mijn rug zitten. Daar is het veilig.'

Als muis op aap zijn rug zit ontstaat er veel lol.

' Je bent heerlijk!' roept muis.

'Jij ook!' kirt aap.

Slang bekijkt de twee met argus ogen.

Als de winter in het bos op z’n laagst staat slaat het sissende beest meedogenloos toe.

Als aap met muis per ongeluk over hem struikelen trekt slang zijn gele scherpe tanden bloot en spuugt al zijn opgespaarde gif .

Aap rent zo hard hij kan weg en verstoppen ze zich in het bos.

' Het leven is onveilig!' roepen ze geschrokken in koor.

 

In het vervolg spelen aap en muis alleen maar met elkaar.

Ver weg van slang.

De bomen, de bloemen, de lage struiken, de wolken, de vogels, de heuvels en het gras kijken toe naar het vrienden stel.

Al gauw ontwaken ze uit hun stilzwijgen.

Ze roepen:

 

' Wij zijn er ook nog!'

 

Aap en muis ontdekken hun nieuwe vriendjes.

Ze zetten de kwade slang uit hun gedachten.

Muis is inmiddels gestopt met krimpen.

Nadat ze de nieuwe vriendjes hebben omarmt komt muis tot een blijde conclusie:

 

Het leven is toch iets veiliger dan dat ze ooit hadden vermoed.’

 

.

.

.

.

.

.