Hekel en de pesterige winter.

MooieVrouw komt dik ingepakt, haar hoofd in dr kraag verstopt bibberend de kroeg binnen strompelen.
Rondborstige barvrouw sjouwt drukdoende heen en weer met blokken hout en stapelt deze zorgvuldig bij de houtkachel op.
MooieVrouw werpt haar jas over een stoel, dribbelt elegant achter Rondborstige Barvrouw aan en zegt:
‘Laat mij ook eens mee sjouwen!'
De BarVrouw draait zich glimlachend om en drukt met gemak een stapel hout in MooieVrouw haar armen. Deze zucht even als ze de zwaarte en de hardheid van het hout tegen haar boezem aangedrukt voelt. Ze raapt haar moed bijeen , loopt met gestrekte rug verder en legt , alsof het haar allerdagelijkse bezigheid is, behoedzaam het hout in gestapelde rijen op elkaar.
Hekel ligt op een kussentje in de vensterbank en slaat door de spleetjes van zijn oogjes, met plezier  de twee vrouwen gade.
MooieVrouw sluipt door een klapdeur naast de bar via de keuken Barvrouw achterna en komt op een grote achterplaats waar een muur van hout hen glunderend aan kijkt. Pak me dan, pak me dan lijken ze te roepen.
‘Nog tien stuks, dan is het weer genoeg voor vandaag, ' zegt Rondborstige Barvrouw en geeft een vette knipoog weg.
MooieVrouw haar ogen glijden over de ritmische structuur van de houtgestapelde muur en roept als een dominee die aan zijn speech knaagt:
‘O, wat verlangen mijn blote voeten naar de verse grond!
Wat verlangt mijn lijf naar lichte kleren!
Wat verlangt mijn ziel naar het heldere licht!
Wat verlangt dit alles naar mijn lief!'

Barvrouw kijkt glunderend naar MooieVrouw. Ze lacht breedgebekt haar wit blinkende tanden bloot en zegt:
‘Nog effe meid, nog effe...dan zijn we door de winter heen!'
‘Dat ik het hier zolang volhoud is mij een raadsel,' zucht MooieVrouw  mompelend na.

Barvrouw stookt de kachel flink op.
Het wordt behaaglijk warm .
Een groepje koud gekleumde mannen staan armen zwaaiend en met ingezogen adem sissend rondom de kachel.
Buiten stort de hagel zich kletterend tegen de ruiten.
Hekel draait zich knorrend in een slaapkrul om.