ELF EN MUIS

 

Elf wandelt met Muis door het donkere bos.

Bij open plekken staan ze aandachtig stil en kijken verwonderd naar de mistige lichtval op de bemoste kronkelende dikke wortels van de oude bomen, de structuur van de basten van de bijna zilveren berken, volgen hoofdschuddend het gefladder en gekrijs van wegvliegende eksters en wijzen vol verbazing naar de helblauwe hemel waarin enkele vlok wolkjes dwalen waardoor er weldra warme fonkelingen in hun ogen ontstaan.

 

Doch na een uur wil Elf naar huis.

 

‘Ik moet nog veel doen!’, zucht Elf .

 

‘Dat kan,’ piept Muis gedwee en ze keren om.

 

Na een poosje huis- waards- dribbelen roept Muis met een ietwat teleurgesteld kraakje in haar stem:

 

‘Wat moet je dan toch allemaal doen thuis, lieve Elf ?’

 

Elf neemt een sprongetje in de lucht en land vervolgens als een volleerd balletdanseres met gespitste tenen zacht op de grond.

 

Ze vervolgt lichtvoetig het wandelpad en zegt na een poosje:

 

‘Ik moet het ongeluk van mij afwassen lieve Muis.’

 

Muis begrijpt niets van het antwoord van Elf.

 

In de verte, langs het wandelpad, staat een houten bankje.

Muis holt naar het bankje, klautert er op en roept met een hoog piepstemmetje:

 

‘Kom eens hier zitten Elf!’ en klopt met haar voorpootje op de zitting van de bank.

 

Zo gezegd zo gedaan....

 

Toen ze beiden een tijdje via een andere invalshoek naar de schoonheid van het bos hebben gekeken, draait Muis haar hoofdje richting Elf en fluistert:

 

‘Wat moet je dan van je afwassen?’

 

Elf bijt op haar lip, kijkt naar beneden, kijkt langs haar slanke tere lijfje, knippert met haar donkerblauwe ogen, zucht vanuit een ver diep en zegt:

 

‘Er is zoveel onterecht vuil in een langgerekt tijdperk over mij heen gekieperd, zoveel drek en zoveel modder ; Dat gaat er in z’n levensdagen nooit meer in een keer vanaf.’

 

Muis knikt begrijpelijk en kijkt bezorgt naar de verdrietige oogopslag van Elf.

Het was een oogopslag die vaak terug kwam op het kwetsbare gelaat van het aangetaste Elfen wezentje.

Een oogopslag die zich op een dag voorgoed zou nestelen.

Maar dat was een zorg voor later.

 

Elf omhelst Muis en gooit kort daarop het diertje lachend in de lucht en roept:

 

‘Ik hou van jou!’

 

Muis piept kirrend van geluk.

 

Bij de deur van het huis van Elf nemen ze afscheid.

Elf geeft Muis een paar flinke lange knuffels, zet het beestje op de grond en sluit even later met een lichte bonk de zware deur van haar boomhuisje.

Muis blijft verdwaasd achter.

Ze begrijpt Elf niet helemaal.

Ze loopt een paar keer rondom de boom waar Elf woont.

Dan besluit ze om vooral in de buurt te blijven.

Ze haalt enkele broodnodige kampeerspullen uit haar holletje verderop en zet vliegensvlug een tentenkampje op in het zicht van de voordeur van Elf.

 

Ondertussen heeft Elf het bad laten vol lopen.

Voordat ze uit haar kleren stapt giet ze een flinke hoeveelheid Jasmijn en Rozen olie in het water en laat zich even later hevig kermend van genot in het warme welriekende natte goedje dalen.

Met een wazige blik laat Elf zich uren weken.

Als de temperatuur van het badwater zakt springt ze uit het water, wikkelt zich zelf in een grote rode badhanddoek, gaat thee zetten, laat het bad leeg en weer vol lopen, giet de zoete oliën erin en herhaalt dit ritueel tot de donkerte allang is gevallen.

Iedere keer als het bad met veel kabaal leeg stroomt lift er een heleboel geestelijk en lichamelijk vuil mee het riool in.

Het vuil van roddels, van ontact, van vooroordelen, van jaloezie, van valse interpretaties, van schermutselingen, van beschadigingen, van geweld, van bruut geweld....

Het rochelde zich soepel en zonder enkele weerstand voorgoed in het riool.

 

Maar nog was het niet genoeg.

 

Elf pakt zo nu en dan een groot stuk roze zeep en een borstel met een lange steel van de zilveren badplank en schrobt zichzelf nog schoner met het wit blinkende vlokkende schuim.

 

Ze heeft zoveel plezier met schrobben en plonzen en spoelen, dat ze niet merkt dat er inmiddels een klein riviertje gemorst badwater onder de kier van haar voordeur naar buiten sijpelt en weldra tot aan de tent van Muis is gereikt.

Als de, een stukje uit de tent stekende voeten van de slapende Muis in aanraking komen met het water, brult Muis verschrikt wakker.

 

Muis krabt op zijn hoofd, kijkt naar de glinstering van het water bij het voeten end en roept:

 

‘Nou breekt mijn klomp!’

 

In haar pyjama en doorweekte voetjes bonst ze op de deur van Elf.

 

Maar Elf hoort haar niet.

 

Na vijf minuten bonzen en hard roepen houdt Muis het voor gezien.

 

Inventief als ze is, graaft ze snel een gangetje en komt na een kwartier puffend en hijgend in het leefvertrek van Elf terecht.

 

Nietsvermoedend heeft Elf zich voor de zoveelste keer in een handdoek gewikkeld, kijkt ietwat fronsend naar haar doorweekte en daardoor geribbelde huidje en twijfelt of ze het bad nog een keer tot de nok toe vult met het zuiverende water.

Ze staat voor de spiegel en zucht.

Muis klopt op de deur van de badkamer.

Elf gilt van het rumoer.

 

‘Ik ben het Elf!’

 

Na grondig droogdweilen en nieuwe verse thee ziet Elf dat Muis na alle nacht- water- avonturen ietwat knikkebolt.

 

‘Je mag wel bij me in bed slapen,’ fluistert Elf.

 

Dat laat Muis zich geen tweede keer vertellen.

Na de thee sjokt ze moe naar het frisse bedje, kruipt onder het opgebolde welriekende dekbed en valt weldra in een diepe slaap.

 

Als Elf voldaan ook in bed kruipt en de maan via een kier van het gordijn een schijnsel op het schone hoofdje van Muis laat vallen, zucht Elf intens tevreden.

Ze schurkt zich nog verder onder het dekbed en aait met haar ogen het gezichtje van Muis.

Er overvalt haar een golf van geluk.

Ze wil dat het nooit meer overgaat.