CORONA EPIDEMIE: DE TIERENDE STORM.
De storm trekt, scheurt
bonkt, sist, brult, duwt,
raast, giert, snijdt, breekt
kolkt door de dwaze nacht.
bomen staan stram doch
kromgetrokken. Een enkeling
wordt gevloerd. Het getier
en gebulder oogt woedend en
niets ontziend.
Wij schuilend achter muren
met stevige daken waar de kletterende
regen glimmend stroomt.
Schoorstenen huilen en in de gaten
van huizen woont chronisch geklepper.
Vogels schuilen in dichte struiken.
Paarden en koeien met gesloten
ogen en kont in de wind.
Dekbed tot aan mijn kin,
Omdraaiend in lange zucht
de zomer verlatend.